Examples of using "Am”" in a sentence and their dutch translations:
Ik ben.
Ik ben wie ik ben.
Ik ben knap?
Heb ik het mis?
Ben ik knap?
Ik ben.
Echt waar.
Ik ben niet aardig, ik ben genadig.
Ik ben Amerikaans.
„Ik ben leraar.”„Ik ook.”
Ik ben overtuigd dat ik gelijk heb.
- Ik ben John.
- Ik heet John.
Ik ben doodmoe.
Het spijt me. Ik kom hier niet vandaan.
Ik ben moe!
Ik ben slim.
Verveel ik je?
Ik ben een verslaggever.
Ik kom niet omdat ik ziek ben.
Ik ben Japanse.
Ik leer Perzisch.
- Ik ben jouw koningin.
- Ik ben uw koningin.
- Ik ben jullie koningin.
- Ik ben jullie koning.
Ik ben iemand.
Ik ben mooi.
Ben ik aan het uitglijden?
Ik ben onvolledig.
- Hier ben ik.
- Daar ben ik.
Ik ben Anton.
Ik ben Chinees.
Ik heb verstopping.
- Heb ik het mis?
- Heb ik het fout?
Ik ben Lin.
Ik smelt!
Heb ik gelijk?
Droom ik?
Ik ben daar.
Ik ben Jorge.
Ik nies.
Ik rem.
Ik ben aan het dutten.
Ik stotter.
Ik ben aan het vertalen.
- Ik schaam me.
- Ik ben beschaamd.
- Ik ben gewond.
- Ik ben gekwetst.
Ik ben ziek.
Ik ben Amerikaans.
Ik ben Gregor.
Ik ben klaar.
Ik ben lui.
Waar ben ik?
- Ik ben Duits.
- Ik ben Duitse.
Ik ben mooi.
Ik ben saai.
Ben ik zwanger?
- Ik ben online.
- Ik ben verbonden.
Ik ben groter.
Ik ben stil.
Ik ben Julius.
Wie ben ik?
Ik ben een mens.
Ik ben een Argentijn.
Wat ben ik?