Examples of using "It was" in a sentence and their dutch translations:
Het was fascinerend.
Het was ijskoud!
Het was stikdonker.
Het was verbazingwekkend.
Dat was het niet.
Het was pijnlijk.
Het was ondraaglijk.
- Het regende.
- Het was aan het regenen.
Niets te danken!
Het was aan het sneeuwen.
Het was middernacht.
Het was nacht.
Het was te voorkomen.
Het was perfect!
Het miezerde.
Het was zoet.
- Het kwam goed uit.
- Het was handig.
Het was dit:
Het was perfect.
Het was klein.
Het was pizza.
Het was zwart.
Het was koud.
Het was makkelijk.
Het was saai.
Het was omslachtig.
Het was verplicht.
Het viel tegen.
Het was dringend.
Het was Tom.
Het was vaag.
Het was gevaarlijk.
Het was donker.
Het was leeg.
Het was heel grappig.
- Het was heet.
- Het was sexy.
Het was magisch.
Dat was te begrijpen.
Het was wit.
Het was slechter.
- Het was frisjes.
- Het was kil.
Het was persoonlijk.
Het vroor!
Het was onvergeeflijk.
Het was verrassend.
Het was het lot.
- Het werkte.
- Ze werkte.
- Het was verschrikkelijk!
- Het was vreselijk!
Het was zielig.
Het was heerlijk.
Het was koud, en bovendien was er wind.
Het was heet. En het was ook heel klam.
Het was een valstrik.
Het was een moeilijk examen.
Het was maar een grapje.
Het was een afschuwelijke week.
Het was maar een droom.
- Het was een beetje macaber.
- Het was een beetje luguber.
Het was een slechte film.
Het was een warme dag.
Het was maar een gerucht.
- Ik zei dat alleen maar om te lachen.
- Het was maar een grapje.
Het was een magisch moment.
Het was maar een grapje.