Examples of using "«Ей" in a sentence and their dutch translations:
Vertel het haar.
Help haar!
Geef het aan haar.
Zij heeft je nodig.
Ik heb haar geholpen.
Ze heeft het nodig.
- Ze heeft hulp nodig.
- Hij heeft hulp nodig.
"Hoe oud is ze?" "Ze is twaalf jaar oud."
Hij helpt haar.
Ze vond het leuk.
Vertel haar waarom.
Ze moet eten.
Vertel haar de waarheid.
- Wie hielp haar?
- Wie heeft haar geholpen?
Wij helpen haar.
Ik zal haar helpen.
Geef ze aan haar.
Wie helpt haar?
- Vertrouw je haar?
- Vertrouwt u haar?
- Vertrouwen jullie haar?
Ze heeft het nodig.
Laat me het haar vertellen.
- Zij verveelt zich.
- Ze verveelt zich.
- Ze heeft geluk.
- Zij heeft geluk.
Zij hoeft het niet te weten.
- Heb je haar al gebeld?
- Hebben jullie haar al gebeld?
Ik probeerde haar te helpen.
Zij heeft je nodig.
Zeg haar niets hierover.
Het is tijd voor haar om naar huis te gaan.
Ze is ongeveer veertig.
- Hij is acht.
- Zij is acht.
- Ze is acht jaar oud.
- Zij heeft je nodig.
- Zij heeft u nodig.
Ik moet haar helpen.
Ik moest het haar vertellen.
Ze vond hem niet leuk.
Ze is hoogstens 20.
Ik moet haar helpen.
Ze vond mijn grappen leuk.
Ik kocht een klok voor haar.
Bel haar nu niet op.
Wat moet ik tegen haar zeggen?
Ik zal je aan haar voorstellen.
Wat ga je haar vertellen?
Ik gaf haar een deken.
Je moet haar helpen.
Vertrouw je haar nog steeds?
Vraag haar alstublieft om te wachten.
en met een beroep op die hoedanigheid
Het is tijd voor haar om naar huis te gaan.
Bel haar morgen op.
Ik denk dat ze 40 jaar is.
- Zij is eenendertig jaar.
- Ze is eenendertig jaar.
Zij is 16 geworden.
Ze is veertig jaar oud.
Ze heeft een mantel nodig.
Ze heeft een advocaat nodig.
- Zij heeft geld nodig.
- Ze heeft geld nodig.
Ze heeft hulp nodig.
Ze heeft het nodig.
Ze houdt van ijs.
Ze is vijf jaar.
Zij houdt van wijn.
Ze is bijna 20.
Hij helpt haar.
Ze heeft het gedaan.
Zij hielp hem.
- Zij is eenendertig jaar.
- Ze is eenendertig jaar.
Zij wil dansen.
Ze zei het haar.
Zij heeft niks te verliezen.
Ze is twee maanden oud.
Zij is twintig jaar oud.
- Zij is acht.
- Ze is acht jaar oud.
- Wij hielpen haar.
- Wij hebben haar geholpen.
- Zij hielpen haar.
- Zij hebben haar geholpen.
- We zullen haar helpen.
- Wij zullen haar helpen.
Ze geloven haar.
Ze is 100 jaar oud.
Ze vindt hem leuk.
- Ze viel op haar neus.
- Ze viel op haar gezicht.
Ze heeft een bril nodig.