Examples of using "сестра»" in a sentence and their dutch translations:
Hoe gaat het met je zus?
Hoe gaat het met je zus?
Waar is jullie zuster?
Mijn zus is jonger dan ik.
- Ik ben uw zuster.
- Ik ben je zus.
Is zij uw zuster?
Waar is jullie zuster?
Is jouw zus ouder dan jij?
Mijn zus huilt vaak.
Ik heb een zus.
- Hoe gaat het met je jongere zus?
- Hoe gaat het met jouw zusje?
Zij is mijn oudere zus.
- Zij is mijn zuster.
- Zij is mijn zus.
- Mijn zus is beroemd.
- Mijn zuster is beroemd.
- Zij is de zus van Tom.
- Zij is Toms zus.
Ik ben uw zuster.
Mary is de zus van Tom.
Mijn zusje begon te huilen.
Mijn zuster is weduwe.
Is zij uw zuster?
Zij is mijn zuster.
En je zus?
- Mijn zus is knap.
- Mijn zus is mooi.
Mijn zus is een verpleegster.
Is je zuster getrouwd?
Is zij uw zuster?
- Is dat Toms zus?
- Is dat Tom zijn zus?
Mijn zuster is weduwe.
Ik heb maar één zus.
Uw zuster is mooi als altijd.
Mijn zus is eindelijk getrouwd.
Mijn zusje speelt met poppen.
Haar zus woont in Schotland.
Haar zus woont in Schotland.
Mijn zus is heel intelligent.
Woont je zus daar?
Mijn zus werkt als lerares Engels.
Ze is mijn halfzuster.
Maria is mijn stiefzuster.
Haar zus ziet er jong uit.
Zij is mijn oudere zus.
Mijn zus houdt van snoep.
Ik ben je oudere zus.
Ze zijn broer en zus.
Wij zijn broer en zus.
- Mijn zus is knap.
- Mijn zus is mooi.
Ik heb één zus.
Ik heb een zus.
Mary is Toms stiefzus.
Mary is Toms stiefzus.
Mijn zus houdt van dansen.
Maria is Toms tweelingzus.
Zij is mijn oudere zus.
Mijn zus gaat trouwen.
Maria is Toms nicht.
Maria is mijn halfzuster.
- Ik ben het zusje van Tom.
- Ik ben Toms zusje.
Mijn zus houdt van schilderen.
Mijn zus is eindelijk getrouwd.
- Tom heeft een zus van 13.
- Tom heeft een 13 jaar oude zus.
- Mijn zuster was een heel mooie vrouw.
- Mijn zus was een erg knappe vrouw.
Mijn zus liet me een nieuw horloge zien.
Mijn zus is ouder dan mijn broer.
- Het meisje dat piano speelt is mijn zuster.
- Het meisje aan de piano is mijn zuster.
Het meisje dat piano speelt is mijn zuster.
"Mijn zus is verliefd op jou." "Wat?"
Wist u dat Maria de zus van Tom was?
Mijn zus is drie jaar ouder dan ik.
En mijn zus had gelijk.
In welke klas zit je zus?
Mijn zus speelt met een pop.
Mijn zus houdt veel van kinderen.
Mijn zus was een erg knappe vrouw.
Mijn zus gaat naar de universiteit.
Mijn zus is ouder dan mijn broer.