Examples of using "Ticket " in a sentence and their dutch translations:
Koop een kaartje.
- Vergeet je ticket niet.
- Vergeet uw ticket niet.
- Ticket, alsjeblieft.
- Ticket, alstublieft.
Vergeet je ticket niet.
Vergeet het kaartje niet.
- Uw ticket, alstublieft.
- Uw kaartje, alstublieft.
Hoeveel kost een buskaartje?
Vergeet de kassabon niet.
Dit kaartje is geldig voor drie dagen.
De kaart is een week geldig.
Heb je een kaartje?
Uw ticket, alstublieft.
Je moet aanschuiven om een biljet te kopen.
Ik heb ze gezegd dat ze me nog een ticket moeten opsturen.
Ik heb geen ticket.
- Het kaartje kost 100 euro.
- Het toegangskaartje kost honderd euro.
Wanneer hebben ze je het concertkaartje gegeven?
Let op mijn tas, terwijl ik een ticket ga kopen.
Bonnetje mee?
Dit kaartje is geldig voor drie dagen.
- Uw ticket, alstublieft.
- Uw kaartje, alstublieft.
Heb je een kaartje?