Examples of using "Grün" in a sentence and their dutch translations:
Groen staat je goed.
Courgettes zijn groen.
Groen -- niet ernstig.
Groen staat je goed.
Ze zijn groen.
Het is groen.
Groen staat Alice goed.
Courgettes zijn groen.
Groen is mijn lievelingskleur.
- Het verkeerslicht is groen.
- Het licht staat op groen.
- Het werd groen.
- Het verkeerslicht sprong op groen.
De rok is groen.
Is deze peer groen?
De boom is groen.
De berg is groen.
Deze peer is groen.
De tafel is groen.
De jurk is groen.
De bomen zijn groen.
Het water is groen.
De zee is groen.
De zee is groen.
Het gras is groen.
Ze zijn niet groen.
Het boek is groen.
Dat licht is groen.
Het fruit is groen.
Ze draagt nooit groen.
Waarom zijn bladeren groen?
Deze jurk is groen.
Deze banaan is groen.
Groen is mijn lievelingskleur.
Groen staat je erg goed.
De heuvel is altijd groen.
Het hek is groen geverfd.
Appels zijn rood of groen.
Deze muur is groen geverfd.
Tom verfde zijn haren groen.
Tom sloeg Mary bont en blauw.
Hij werd bont en blauw geslagen.
We hebben het huis groen geverfd.
Wacht tot het stoplicht groen is.
Tom sloeg Mary bont en blauw.
De kleur van Esperanto is groen.