Examples of using "Kochst" in a sentence and their dutch translations:
Jij kookt.
Kook jij vanavond?
Wat kook je?
Wat ben je daar aan het koken?
- Wat kook je?
- Wat koken jullie?
- Wat zijn jullie aan het koken?
Wat je aan het koken bent, ruikt goed.
- Wat kook je?
- Wat koken jullie?
- Hou je van koken?
- Houdt u van koken?
- Houden jullie van koken?