Examples of using "Schafe" in a sentence and their dutch translations:
Papa, krijgen schapen schaapjes? Neen, schapen krijgen lammetjes.
Blaten schapen?
- Lammetjes zijn baby schapen.
- Lammeren zijn babyschapen.
- Lammetjes zijn babyschapen.
Schapen eten gras.
Tom scheert het schaap.
- Tom verkoopt zijn schaap.
- Tom verkoopt zijn schapen.
Zij schoren het schaap.
- Hij scheert het schaap.
- Hij scheert de schapen.
- Maria scheert het schaap.
- Maria scheert de schapen.
- Wij scheren het schaap.
- Wij scheren de schapen.
Het schaap eet gras.
Tom voederde de schapen.
Als een man elf schapen had en alle behalve negen stierven, hoeveel schapen zou hij dan nog hebben?
- Tom voederde het schaap.
- Tom voederde de schapen.
- Zij scheert het schaap.
- Zij scheert de schapen.
Schapen, runderen, herten. Ze komen er nooit meer uit.
Schapen, runderen, herten. Ze komen er nooit meer uit.
Hoe noem je iemand die voor de schapen op de wei zorgt?