Examples of using "Schottland" in a sentence and their dutch translations:
Haar zus woont in Schotland.
Zijn zus woont in Schotland.
Ik woon in Schotland.
De foto herinnerde me aan Schotland.
Haar zus woont in Schotland.
Sommige nummers komen uit Schotland.
Haar zus woont in Schotland.
De vreemdeling komt uit Schotland.
Ben je nog steeds in Schotland?
De foto herinnerde me aan Schotland.
Zou Schotland een onafhankelijk land moeten zijn?
Schotland maakt deel uit van het Verenigd Koninkrijk.
We wonen nog niet in Schotland.
Tom bezit een landgoed in Schotland.
Hij bracht een paar maanden door in Schotland.
Groot-Brittannië bestaat uit Wales, Engeland en Schotland.
Hij bracht een paar maanden door in Schotland.
Schotland en Noord-Ierland willen in de Europese Unie blijven.
De mensen die gisteren vertrokken komen uit Schotland.
Ik zal mijn reis naar Schotland uitstellen tot het warmer is.
Het Verenigd Koninkrijk bestaat uit Engeland, Schotland, Wales en Noord-Ierland.
- Ik zal mijn reis naar Schotland uitstellen tot het warmer is.
- Ik stel mijn reis naar Schotland uit tot het warmer is.
Onlangs, toen we in een boekenwinkel in Schotland waren, vroeg mijn vrouw aan de jonge bediende of hij een van een bepaald kinderboek een versie in het Gaelisch had.
De natie is duidelijk diep gesplitst tussen voor- en tegenstanders van de brexit: Engeland en Wales tegen Schotland en Noord-Ierland, platteland tegen de stad, ouderen tegen jongeren, mensen met een basisopleiding tegen hen met een hogere opleiding, zelfs familielid tegen familielid.