Examples of using "Wohnen" in a sentence and their dutch translations:
We wonen daar.
Ze wonen beneden.
Ze wonen daar.
Woont u hier?
Waar woont gij?
Zij wonen in een klein huis.
Ze wonen in de buitenwijken.
Op welke verdieping woont ge?
Waar woont u nu?
Waar woont gij eigenlijk?
We leven in Hongarije.
Waar wonen je ouders?
Wij wonen in Frankrijk.
We wonen in het buitenland.
In het huis wonen twee gezinnen.
Haar ouders wonen op een camping.
Woont u hier in de buurt?
Ik zou graag in Australië willen wonen.
We wonen dicht bij het station.
Mijn ouders wonen in Kioto.
Wij wonen op de zesde verdieping.
Zij wonen in een huis.
Hij weet waar we wonen.
We wonen in een huis.
Ze wonen in deze stad.
- Ze wonen vlakbij.
- Ze wonen in de buurt.
Ik zou graag in Boston willen wonen.
Veel esperantisten wonen in Hongarije.
Ze wonen in de buitenwijken.
In Tokio wonen allerhande mensen.
We wonen boven onze buurman.
We wonen op een boerderij.
We zullen allemaal samen leven.
Wij wonen in Oekraïne.
We wonen dicht bij het station.
Zij wonen dicht bij de school.
Hoeveel mensen wonen in jouw stad?
...maar in werkelijkheid begraven tarantula's zich onder de grond.
De familie Smith woont in mijn buurt.
Waar woont gij?
Ik zou graag in Frankrijk wonen.
Ik wil in een kasteel wonen.
We wonen allemaal in hetzelfde studentenhuis.
Ik wil in de stad wonen.
We wonen samen.
Daar zullen we voor altijd wonen.
Woont u hier?
Woon je alleen?
Zij wonen dicht bij de school.
Zij wonen in een klein huis.
Ze wonen hier al tien jaar.
We wonen nog niet in Schotland.
Waar wonen ze?
We leven hier.
Waar woont u in Turkije?
Willen jullie in Boston wonen?
Dit huis is te klein om in te wonen.
Dit huis is te klein om in te wonen.
We wonen in de buurt van de grens.
Ik zou liever in een houten huis wonen.
Hoeveel mensen wonen in jouw stad?
Tom en Mary wonen in een bungalow.
We wonen in de buurt van de school.
Tom en ik wonen in dezelfde buurt.
Meer mensen wonen in het noordelijke gedeelte van de stad.
Ze wonen sinds een jaar in Parijs.
Wonen Tom en Mary allebei in Boston?
Tom en Maria wonen in een blokhut.
- Woon je in de buurt?
- Woon je hier in de buurt?
Ze heeft twee zusters. Ze wonen allebei in Kioto.