Examples of using "Białe" in a sentence and their dutch translations:
Witte haaien.
Het is wit.
Ze heeft witte tanden.
- Mijn tanden zijn wit.
- Ik heb witte tanden.
Het was wit.
- Is het wit?
- Is hij wit?
De vogel was bedekt met witte veren.
Mijn honden zijn wit.
Wil je graag witte of rode wijn?
Niet alles is zwart-wit.
- Ik draag doordeweeks witte overhemden.
- Ik draag doordeweeks witte shirts.
Ik heb liever witte wijn dan rode.
Witte haaien jagen met gebruik van een reeks zintuigen.
Ik had gehoord dat hun ogen wit waren en hun haar rood.
Oh, mijn witte broek! Zij was nieuw.