Examples of using "Mike" in a sentence and their dutch translations:
Mike zingt goed.
Goedemorgen, Mike.
Ik noem hem Mike.
Mike lacht.
Mike houdt van katten.
Mike en Ken zijn vrienden.
Is Mike gestopt met drinken?
Mike speelt graag basketbal.
- Mike heeft zijn hond Spike genoemd.
- Mike noemde zijn hond Spike.
Mike heeft een aantal vrienden in Florida.
Mike heeft een aantal vrienden in Florida.
Mike kan niet goed basketballen.
- Mijn vriend Mike studeert chemie aan de universiteit van Oxford.
- Mijn vriend Mike studeert scheikunde aan de universiteit van Oxford.