Examples of using "Chicago" in a sentence and their dutch translations:
Gegroet, Chicago!
Hallo, Chicago!
Goede nacht, Chicago.
Ik moet naar Chicago.
Ze zijn met de auto naar Chicago gegaan.
Ze zijn met de auto naar Chicago gegaan.
De ergste opstand had in Chicago plaats.
Mike heeft een vriendin die in Chicago woont.
Ik wil in Boston of in Chicago wonen.
De volgende week vlieg ik naar Chicago.
Ik woon in Boston en Tom woont in Chicago.
Ik woonde in Boston voordat ik naar Chicago verhuisde.
Ik woon nu in Boston, maar ik kom oorspronkelijk uit Chicago.