Examples of using "Dou" in a sentence and their dutch translations:
- Ik geef u mijn woord.
- Ik geef je mijn woord.
- Ik beloof het.
- Ik beloof het je.
Ik geef je vijf dollar.
Ik geef je mijn woord.
- Ik geef je mijn woord.
- Ik beloof het.
- Dat beloof ik.
- Ik beloof het je.
- Ik geef jullie een boek.
- Ik geef u een boek.
Ik wandel elke morgen.
Ik geef het boek aan mijn vriend.
Ik kan goed met haar overweg.
Proficiat met uw diploma.
Ik geef altijd wel iets aan bedelaars.
- Ik geef u een dag om erover na te denken.
- Ik geef je een dag om erover na te denken.
Ik geef het boek aan een vriend.
Ik neem je mee.
Ik breng je naar huis.
Normaal besteed ik geen aandacht aan mensen zoals hij.
- Ik kan me niet veroorloven een tweedehands auto te kopen.
- Ik kan me niet permitteren een tweedehandsauto te kopen.
Het is de eerste keer dat ik een voorbeeld geef.
- Ik kom heel goed overeen met mijn schoonmoeder.
- Ik kan erg goed opschieten met mijn schoonmoeder.
Ook ik heet u van harte welkom bij Tatoeba.
- Als je mij ijs koopt, dan zal ik je kussen.
- Als je mij een ijsje koopt, dan geef ik je een kus.
- Als je mij een ijsje betaalt, dan geef ik je een zoen.
Ik neem je mee.
Ik kan goed met haar overweg.
Ik ben niet goed in wiskunde.
Ik maak bijna iedere ochtend een wandeling voor het ontbijt.
Daarna vertrek ik, maar dan realiseer ik me dat ik m'n rugzak bij hen thuis heb laten liggen.
Ik doceer Engels aan het tweede jaar.
Ik geef je vijf dollar.
- Ik beloof het.
- Jullie hebben mijn woord.
- Ik beloof het je.
Als ik de armen wat te eten geef, noemen ze mij een heilige. Als ik ze vraag waarom de armen niets te eten hebben, noemen ze mij een communist.