Examples of using "купили" in a sentence and their dutch translations:
U heeft brood gekocht.
- Wij kochten brood.
- Wij hebben brood gekocht.
We hebben dit gekocht.
Het huis is gekocht.
We hebben een auto gekocht.
Wat hebben jullie gekocht?
We hebben een huis gekocht.
- We kochten het in Boston.
- We hebben het in Boston gekocht.
Ze kochten een nieuwe jurk voor haar.
Ze kochten een nieuwe auto.
Je hebt een dure jas gekocht.
- Ze hebben een nieuwe stofzuiger gekocht.
- Ze kochten een nieuwe stofzuiger.
We hebben nieuwe meubelen gekocht.
Mijn kinderen hebben dit voor me gekocht.
Waar heeft u het ticket gekocht?
We hebben een pond thee gekocht.
We hebben een nieuwe wasmachine gekocht.
We hebben een nieuwe, gemakkelijke zetel gekocht.
We hebben dit in Australië gekocht.
Laat zien wat ge gekocht hebt.
- Waar hebt ge die schoenen gekocht?
- Waar heeft u deze schoenen gekocht?
Waar heeft u deze kersen gekocht?
- Je hebt brood gekocht.
- U heeft brood gekocht.
- Jullie hebben brood gekocht.
- U kocht brood.
- Jij kocht brood.
- Jullie kochten brood.
Vorig jaar hebben we een huis gekocht.
- Je kocht een papegaai.
- Jullie kochten een papegaai.
Heb je dat gekocht?
- Heb je een woordenboek gekocht?
- Hebben jullie een woordenboek gekocht?
- Heeft u een woordenboek gekocht?
- Heb je tomaten gekocht?
- Heeft u tomaten gekocht?
- Hebben jullie tomaten gekocht?
- Wat heb je gekocht?
- Wat heeft u gekocht?
- Wat hebben jullie gekocht?
Wanneer heb je hem gekocht?
- Zult ge mij tonen wat ge gisteren gekocht hebt?
- Toon je me wat je gisteren gekocht hebt?
Hoeveel bloemen heb je gekocht?
Waar heb je dat gekocht?
- Zult ge mij tonen wat ge gisteren gekocht hebt?
- Toon je me wat je gisteren gekocht hebt?
Voor wie heb je dat gekocht?
Waarom heb je bloemen gekocht?
- Hoeveel suiker heb je gekocht?
- Hoeveel suiker hebben jullie gekocht?
- Hoeveel suiker hebt u gekocht?
Jij hebt kaarsen gekocht.
Heb je sap gekocht?
- Wat heb je gekocht?
- Wat heeft u gekocht?
- Wat hebben jullie gekocht?
Tom en Maria kochten hun kleindochter een fiets voor Kerstmis.
Waar heb je dat boek gekocht?
Waar heb je dat boek gekocht?
Waar heb je die rok gekocht?
Wanneer heb je deze computer gekocht?
Waar heeft u deze kersen gekocht?
We hebben perziken, artisjokken, courgettes, aardbeien en aubergines op de markt gekocht.
- Heb je gekocht wat ik je vroeg om te kopen?
- Heeft u gekocht wat ik u vroeg om te kopen?
- Hebben jullie gekocht wat ik jullie vroeg om te kopen?
Heb je een retourkaartje gekocht?
Je hebt een nieuw huis gekocht.
Welk boek heeft u gekocht?
- Wat heb je voor haar gekocht voor Kerstmis?
- Wat hebt u voor haar gekocht voor Kerstmis?
- Wat hebben jullie voor haar gekocht voor Kerstmis?
- Wat heb je voor Tom gekocht voor de kerst?
- Wat heb je Tom gekocht voor Kerstmis?
- Wat hebt u Tom gekocht voor Kerstmis?
- Wat hebben jullie Tom gekocht voor Kerstmis?
- Zult ge mij tonen wat ge gisteren gekocht hebt?
- Toon je me wat je gisteren gekocht hebt?
- Heb je iets voor Tom gekocht voor Kerstmis?
- Hebt u iets voor Tom gekocht voor Kerstmis?
- Hebben jullie iets voor Tom gekocht voor Kerstmis?
- Heb je het op de zwarte markt gekocht?
- Heeft u het op de zwarte markt gekocht?
- Hebben jullie het op de zwarte markt gekocht?
- Heb je al kerstcadeautjes gekocht?
- Heeft u al kerstcadeautjes gekocht?
Is dat alles wat je gekocht hebt?
Waarom heb je geen koffie gekocht?
- Laat zien wat ge gekocht hebt.
- Laat me zien wat je gekocht hebt.
Zult ge mij tonen wat ge gisteren gekocht hebt?
Waar heb je bloemen gekocht?
- Iene miene mutte, tien pond grutte, tien pond kaas, wie is de baas?
- Onder de piano lag een ei, in dat ei daar zat een brief, waarop te lezen stond wie is uw lief?
- Onder de piano ligt een flesje bier; al wie er van drinkt, stinkt!
- Op de brug zit een mug met haar muil wijd open; zeven ezels, achttien kwezels zijn erin gekropen.