Examples of using "уроки" in a sentence and their dutch translations:
Maak je huiswerk.
Maak je huiswerk zelf.
Ga je huiswerk doen.
De lessen zijn voorbij.
- Doe het huiswerk!
- Maak het huiswerk!
Heb je al je huiswerk afgemaakt?
Geef je les?
Ik maakte mijn huiswerk.
- Ze is aan het spijbelen.
- Ze spijbelt.
Heb je je huiswerk gedaan?
Ik heb mijn huiswerk gemaakt.
Je moet je lessen leren.
Heb je je huiswerk gedaan?
- Maak nu uw huiswerk.
- Maak nu je huiswerk!
Ik moet mijn huiswerk doen.
Ik volg een danscursus.
Hij heeft zijn huiswerk gemaakt.
- Tom leert Engels.
- Tom geeft lessen Engels.
Tom gaf Engels.
Al mijn huiswerk is klaar.
Maak nu je huiswerk!
Ik ben nog niet klaar met mijn huiswerk.
Je zou eens zwemles moeten nemen.
Ik haat huiswerk.
Tom houdt niet van huiswerk maken.
Geef je les?
Heb je je huiswerk al gedaan?
Tom neemt pianolessen.
Tom nam pianolessen.
Tom nam skilessen.
- Hij leerde zijn moedertaal.
- Hij onderwees zijn moedertaal.
Toen ik thuiskwam, was mijn broer zijn huiswerk aan het doen.
Ze heeft haar huiswerk gemaakt.
- Ik ben mijn huiswerk aan het maken.
- Ik maak mijn huiswerk.
Ik haat huiswerk.
Tom maakte zijn huiswerk.
Vergeet niet dat we huiswerk hebben.
Ik heb mijn huiswerk gemaakt.
Ze hebben drie keer per week lessen Engels.
Tussen haakjes, hebt ge uw huiswerk gemaakt?
Tom vergat zijn huiswerk te maken.
De school begint om negen uur.
Heb je vandaag school?
- Ben je al klaar met je huiswerk?
- Heb je je huiswerk al af?
Ik heb mijn huiswerk niet gemaakt.
Mijn zus heeft twee keer per week pianoles.
Ze heeft haar huiswerk gemaakt.
We kunnen de geschiedenis niet veranderen, maar we kunnen er wel van leren.
Wat?! Je hebt je huiswerk niet gemaakt vanwege een voetbalwedstrijd? Dat is geen excuus!
Ik heb huiswerk.
Ik heb mijn lessen af en ik wil slapen, maar het is alweer tijd om naar school te gaan...