Examples of using "Yapıyordu" in a sentence and their dutch translations:
Sami plaste.
- Hij speelde vals.
- Hij bedroog.
Ze was thee aan het maken.
Tom speelde vals.
Zij was aan het skiën.
Tom was aan het skiën.
- Tom juichte.
- Tom was aan het juichen.
- Hij maakte patat.
- Hij maakte friet.
- Hij maakte frietjes.
- Tom was patat aan het bakken.
John maakte de hele tijd fouten.
Met wie was Tom aan het skiën?
Zij waren aan het skiën.
Wat was Tom precies aan het doen?
Mary's rugpijn martelde haar.
Toen ik de keuken binnenliep was ze kip curry met rijst aan het klaarmaken.
Toen ik thuiskwam, was mijn broer zijn huiswerk aan het doen.
Tom was vroeger een drugsdealer.
Ze masseerde zijn stijve spieren.
Maar het was tijdens de dag, terwijl hij aan het werk was... ...dat marinebioloog Richard Fitzpatrick ten prooi viel aan een boze zee-egel.