Examples of using "Baking" in a sentence and their dutch translations:
- Ik ben brood aan het bakken.
- Ik bak brood.
Bakken is leuk.
Ik bak brood.
Mary bakt een taart.
Tom bakt een pizza.
Ik was een cake aan het bakken.
- Tom is een cake aan het bakken.
- Tom is een taart aan het bakken.
Mary is erg goed in taarten bakken.
Ik hou van koken.
Natriumbicarbonaat is algemeen bekend als bakpoeder.
- Ik ben aan het koken.
- Ik ben nu aan het koken.
- Ik kook nu.
- Ik was cake aan het bakken.
- Ik was een cake aan het bakken.