Examples of using "Dough" in a sentence and their dutch translations:
- Ik ben stomdroken.
- Ik barst van het geld.
Tom sneed het deeg in twee gedeelten.
- Oma strooide bloem op de deegrol, zodat het deeg er niet zou aankleven.
- Oma besprenkelde bloem op de deegroller zodat het deeg er niet aan zou kleven.
Ik heb veel geld.