Examples of using "It…" in a sentence and their dutch translations:
Het aanraken, voelen, proeven.
Het stinkt!
- Neem het.
- Grijp het!
- Pak het!
- Neem het!
Het is te nemen of te laten.
- Laat maar.
- Schei uit.
- Laat het.
Het was absoluut de moeite waard.
- Laat het!
- Laat het met rust.
Testen, afwegen, neerzetten.
- Laat het achter.
- Laat het liggen.
- Laat het!
- Laat het achter.
- Laat het liggen.
- Geef het op!
- Laat maar!
- Laat het!
- Laat maar zitten!
- Vergeet het maar!
- Laat maar!
- Vergeet hem.
- Vergeet dat.
- Daar kun je naar fluiten!
- Dat kun je op je buik schrijven!
- Vergeet het maar!
- Vergeet het.
- Vergeet 't maar!
- Schei uit.
Het stinkt.
Neem het.
- Laat maar!
- Laat het!
Kut!
Het doet pijn.
Hou daar toch mee op.
Het maakt het de moeite waard.
- Vergeet het maar!
- Laat maar!
Doe het!
- Dat lijkt er wel op.
- Het lijkt erop.
- Het ziet er zo uit.
Het stinkt!
Blijf eraf. Laat het zoals het is.
maken.
Een ongeluk komt zelden alleen.
- Vergeet dat!
- Vergeet het!
- Vergeet het nu maar.
- Het regende.
- Het was aan het regenen.
Sluit het.
Het is te nemen of te laten.
Het is zoals het is.
Het was donker, nietwaar?
Zou het de moeite waard zijn?
Was het er de moeite voor waard?
Laat het.
Rust roest.
Het werkte.
- Graag of niet.
- Of je het leuk vindt of niet.
Het gebeurt wel.
- Trek het open.
- Open het!
Het lijkt er wel op.
- Probeer maar eens.
- Probeer het.
Het regent niet. Het sneeuwt.
- Denk er eens over na.
- Denk er eens over na als je wil.
- Denk er eens over.
Is het erg?
- Je hebt het verdiend.
- Jij hebt het verdiend.
- Het is niet zoals het eruitziet.
- Dit is niet wat het lijkt.
Probeer het!
Het is niet mogelijk, nietwaar?
Denk er eens over na.
- Is het lekker?
- Is het goed?
Het is toch geen Kerstmis, of wel?
Aanstampen. Vullen.
Hij is als een spons.
Het lijkt op sneeuw, is het niet?
- Je hebt het gedaan!
- Het is je gelukt!
- Het zal misschien regenen.
- Het gaat misschien regenen.
- Misschien gaat het regenen.
- Het kan gaan regenen.
Hou ermee op!
Blijf erbij!
Ga zo door!
Geef het op!
Doe het niet!
- Ik hou ervan!
- Ik hou ervan.
- Ik houd ervan.
Denk er eens over na.
- Je hebt het gedaan!
- Het is je gelukt!
Controleer het!
Het was fascinerend.
Het was hoog tijd dat hij dat deed!
- Het lijkt makkelijk.
- Het lijkt eenvoudig.
- Geef het terug!
- Geef terug.
- Je hebt het verdiend.
- U heeft het verdiend.
- Jij hebt het verdiend.
- Het klinkt geweldig.
- Dat klinkt fantastisch.
- Het lijkt geweldig.
- Ik wist het.
- Ik heb het geweten.
Het sneeuwde gisteren.
- Het werkte.
- We hebben het gedaan.
- Ik heb het gehaald.
- Ik heb het gedaan.
Koop het niet!
Het kan vriezen en het kan dooien.
Vergeet dat. Het is de moeite niet waard.
Ik ben ertegen.
Het zal geen pijn doen.
Laat maar!