Examples of using "Owner" in a sentence and their dutch translations:
Je bent de eigenaar.
Wie is de eigenaar?
Ik ben niet de eigenaar.
Tom is een wapenbezitter.
Wie is de eigenaar van deze auto?
Ik ben de eigenaar van dit gebouw.
Wie is de eigenaar van deze auto?
Is hij de eigenaar van die auto?
De eigenaar van de boerderij heeft een grote boerderij.
De eigenaar van dit huis is Tom.
Hij is de eigenaar van deze winkel.
De huiseigenaar is een vriendelijke mens.
De eigenaar van dit huis is de heer Yamada.
- Ze is de eigenaar van een snoepwinkel.
- Zij is de eigenaar van een snoepwinkel.
De arbeiders hebben erop aangedrongen met de eigenaar te praten.
De pensioneigenaar liet de gasten aan hun lot over.
Hij is de eigenaar van vier heel grote boerderijen in het binnenland van Sao Paulo.
- Van wie is die auto?
- Wiens auto is dat?
De eigenaar van dit restaurant is trouwens een vriend van me.
Traci Roach, eigenaar van een exotische dierenwinkel in Arizona.. ...en nee, dat is geen pseudoniem, zo heet ze echt...
Je bent geen eigenaar van dit opslagbestand. Je kunt je voortgang niet opslaan. Trofeeën zijn niet beschikbaar.