1. Home
  2. Translation in context
  3. Polish-Dutch
  4. Zatańczyć

Translation of "Zatańczyć" in Dutch

0.003 sec.

Examples of using "Zatańczyć" in a sentence and their dutch translations:

- Chcę tańczyć.
- Chcę zatańczyć.

Ik wil dansen.

Chcesz zatańczyć ze mną?

- Wil je met me dansen?
- Wilt u met me dansen?
- Wil je met mij dansen?

Chciałbym zatańczyć z tobą.

Ik wil graag met je dansen.

Chciałbym z tobą zatańczyć.

Ik wil graag met je dansen.

Czy chciałbyś ze mną zatańczyć?

- Wil je met me dansen?
- Wilt u met me dansen?
- Wil je met mij dansen?

Nie umiem zatańczyć ani jednego kroku salsy.

Ik kan zelfs niet één stap salsa dansen.