Examples of using "L'heure " in a sentence and their dutch translations:
Wees op tijd.
Het is tijd.
Het is etenstijd.
Het is bedtijd.
- Wij vroegen om de tijd.
- Wij vroegen hoe laat het was.
Is het tijd?
- Het vliegtuig steeg op tijd op.
- Het vliegtuig vertrok op tijd.
Het is tijd om naar bed te gaan.
Het is bedtijd.
Ik heb gelopen om op tijd te kunnen zijn.
Tijd om te gaan slapen.
Het is tijd voor het avondeten!
- De klok tikt.
- De klok is aan het tikken.
Morgen zal ik op tijd komen.
Het is etenstijd.
Het is etenstijd.
Gelieve op tijd te komen.
- Het is etenstijd.
- Aan tafel!
- Naar de tafel!
- Het is etenstijd!
Het is tijd om uit te rusten.
...is het tijd om naar de stad te gaan.
over zijn lunchtijd."
Het is tijd om te beginnen.
Ze komt nooit op tijd.
Hij kwam niet op tijd.
Het is tijd.
De trein vertrok op tijd.
Hij komt altijd op tijd.
- Het is bedtijd.
- Het is tijd om naar bed te gaan.
Hij zal precies op tijd komen.
Ik heb het uur nagekeken op de klok.
Tom is nooit op tijd.
Tom komt later terug.
De volgende zondag begint de zomertijd.
Het is bedtijd.
Bedtijd!
De abt is op tijd aangekomen.
Het is bedtijd.
Je kan een boot per uur huren.
Het is tijd om naar school te gaan.
- Het is al tijd om naar huis te gaan.
- Het is reeds tijd om naar huis te gaan.
- Dit uurwerk staat juist.
- Die klok loopt juist.
Bijna iedereen kwam op tijd.
Het is al bedtijd.
De zomertijd begint op drie april.
De president komt nooit op tijd.
Maakt niet uit, tijd voor de lunch.
Betaal op tijd!
Lunchpauze!
Tom is eerder langsgekomen.
Denk eraan de tijd aan te geven.
Onze leraar komt altijd precies op tijd voor de les.
De trein kwam stipt op tijd.
- Sorry dat ik eerder zo onbeleefd was.
- Sorry dat ik eerder zo onbeschoft was.
Soms komt de trein niet op tijd.
De tijd is om.
Het is tijd voor jou om naar bed te gaan.
Je kan een boot per uur huren.
Ik weet niet hoe laat het is.
Goedemorgen. Het is tijd om op te staan.
Schiet op, dan zal je op tijd zijn.
De trein kwam stipt op tijd.
Het is tijd om naar school te gaan.
- Je hebt geluk. Het vliegtuig is op tijd.
- U heeft geluk. Het vliegtuig is op tijd.
Het is tijd om naar bed te gaan. Zet de radio af.
Laten we ons spoeden om op tijd in de vergadering te zijn.
Ik slaap al als jij terugkomt.
De trein kwam op tijd aan in Kyoto.
Ondanks de regen kwam hij op tijd aan.
Onze leraar komt steeds precies op tijd in de les.
De bus komt niet altijd op tijd.
- "Waaraan denkt u?" - "Aan de lunchtijd."
- "Waar denken jullie aan?" - "Aan de lunchtijd."
Ik was deze morgen niet op tijd op school.
Hij ging al vroeg op pad maar was toch niet op tijd.
Iedereen kwam op tijd in de klas.
Laten we ons spoeden om op tijd in de vergadering te zijn.